C.S. Lewis, Gedachten over de Psalmen, [2009], 14-15 Het hoeft ons daarom niet te verbazen als de Psalmen, en de Profeten, vol zijn van het verlangen naar een oordeel als goed nieuws wordt ervaren. Honderdduizenden mensen die van al hun bezittingen zijn beroofd en het recht geheel aan hun kant hebben, zullen eindelijk gehoor krijgen. Natuurlijk zijn zij niet bang voor het oordeel. Ze weten dat er niets tegen hun aanklacht in te brengen is - als hij maar gehoord werd. Als God komt om te oordelen, dan zal het eindelijk zover zijn. Dit wordt uit tientallen passages duidelijk.
Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [6]Hoe lang zult gijlieden onrecht oordelen, en [7]het aangezicht der goddelozen aannemen? Sela. 6. Hier voert de profeet God in, aansprekende de onrechtvaardige rechters. Anderen houden het voor de woorden van den psalmist. 7. Het aangezicht aannemen is hier te zeggen, degenen die een onrechtvaardige zaak hebben, in het gericht gunstig zijn, hetwelk God te doen verboden heeft; Lev.19:15; Deut.1:17, en Deut.16:19; 2 Kron.19:7; Spreuk.18:5; Jak.2:1-9.